Wanneer we iets weggeven aan een kennis, zouden we een matig kado kunnen overwegen. Voor onze Koning geven we echter alleen het beste.
Leviticus 1:3 (NBV)
Een offer, iets dat door mensen aan God werd gegeven, ter ere van God, werd graag door God aangenomen, mits het zonder gebrek was. Dat gold niet alleen voor een brandoffer, maar ook voor zondoffers, vredeoffers, reinigingsoffers en meer. Een blind of kreupel dier mocht niet aan God worden gegeven (vergelijk Deuteronomium 15:21).
Waarom niet?
Leviticus 11:45 (NBV)
Onze God is volmaakt. Hij is licht, zonder duisternis. Hij is goed zonder een spoor van kwaad. Hij is de waarheid zonder leugen. Hij is kracht zonder zwakte. Onze God, volmaakt en heilig, vraagt van ons om ook heilig te zijn. In ons doen en laten, en in wat we aan Hem geven. Hij wil dat we alleen het beste aan Hem geven. Dat is toch heel gewoon?
Sinds Jezus Christus aan het kruis gestorven is hoeven we geen offers meer te brengen, zoals de Israëlieten dat deden in het oude testament. Wel mogen we nog steeds geven aan God. We mogen onszelf als een offer in Gods dienst stellen (zie Romeinen 12:1). Dat betekent dat wat we doen en wie we zijn een offer mag zijn voor Hem. Het beste wat we hebben. Voor Hem.