Dat christenen wereldwijd allemaal anders zijn is duidelijk. Zelfs binnen een enkele kerkelijke gemeente zijn de verschillen vaak groot. Dat leidt soms tot onenigheid. Paulus legt uit waarom dit niet zo moet zijn.
1 Korintiërs 12:12-13
In deze verzen wordt de gemeente vergeleken met het Lichaam van Christus, dat uit vele leden bestaat. Ook staat hier dat de Heilige Geest ons allemaal in dat Lichaam heeft gedoopt (ondergedompeld), hoe verschillend we ook zijn.
De verschillen die Paulus noemt, kunnen haast niet groter zijn. Het verschil tussen slaaf en vrije of Jood en Griek zegt ons misschien niet zoveel. Maar we begrijpen dat het hier net zo goed gaat om man en vrouw, rijk en arm, Nederlander en buitenlander, arbeider en professor.
Deze verschilllen kunnen ons uit elkaar drijven. Misschien niet als we samen zingen. Maar wat gebeurt er als een eenvoudige arbeider een Bijbelgedeelte uitlegt aan een geleerd mens? Kan een rijke zich verplaatsen in de wereld van een arme man of vrouw? En hoe gaat het tussen oppervlakkige en serieuze mensen? Tussen optimistische en mopperende mensen? En dan zijn er nog de verschillen in opvattingen en inzichten.
God Zelf voegt al die verschillende mensen bij elkaar. Niet omdat Hij benieuwd is of dat wel goed gaat, maar omdat Hij weet dat we niet zonder elkaar kunnen. Dit legt Paulus uit met het voorbeeld van het lichaam en de vele leden.
Iedere christen is een lid van het Lichaam. Al die leden hebben elkaar nodig. Zonder elkaar zijn ze niet compleet. Een lichaam zonder benen of armen is niet compleet. Een arm zonder hand is niet compleet en handen zonder vingers zijn niet compleet. We hebben allemaal een rol, een plaats, en zijn daarom belangrijk. Zo mogen we over onszelf denken en net zo mogen we over de anderen denken.
De eenheid zit dus niet in de enkeling, maar in het geheel; in het Lichaam. Niet ik, maar wij.
Onze houding naar anderen toe wordt bepaald door wat hierboven duidelijk is geworden. We zijn allemaal verschillend. We horen bij hetzelfde lichaam, namelijk bij Christus. Het is Gods Geest Zelf, Die ons bij elkaar gevoegd heeft.
Het is de bedoeling dat we verwachten, dat we ook van "die ander" kunnen leren, omdat hij of zij met dezelfde Geest gedrenkt is (vers 13). We mogen "die ander" hoger achten dan onszelf (zie Filippenzen 2:3), we mogen hem of haar dienen (zie Galaten 5:13), we mogen zeggen dat we elkaar nodig hebben, allemaal omdat we deel zijn van datzelfde Lichaam.
Het Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is, bestaat uit al die prachtige, verschillende mensen, die samen onder Zijn leiderschap één mogen zijn.