Een gemeente is het eigendom van God en van Jezus Christus. Het geloof dat in die gemeente woont heeft invloed in die gemeente en ver daarbuiten.
1 Tessalonicenzen 1:2-3 (NBV)
De gelovigen in deze stad Tessalonica hebben het Evangelie gehoord en geloofd, ondanks grote tegenstand van de plaatselijke Joden. Paulus noemt het zware beproevingen (in 1 Tessalonicenzen 1:6) en verwijst naar de gebeurtenissen die beschreven staan in Handelingen 17:5 en verder.
Geloof brengt een soort van moed tot stand, waardoor we in staat zijn tegen de stroom van gangbare opvattingen en tradities in te zwemmen. Het geloof van deze volgelingen van Jezus brengt nog meer tot stand: er wordt in de wijde omtrek over hen gesproken. Dat staat in vers 7 en 8:
1 Tessalonicenzen 1:7-8 (NBV)
Het geloof heeft zich vanuit de gemeente verspreid. Deze Christenen zijn, met elkaar, een krachtig voorbeeld geworden voor de wereld om zich heen.
Aan een andere gemeente schrijft Paulus kort daarna dat, wanneer al het andere wegvalt, er drie belangrijke dingen overblijven, namelijk geloof, hoop en liefde (1 Korintiërs 13:13). Deze gemeente in Tessalonica heeft, behalve een geloof dat veel tot stand brengt, liefde en hoop die opvallen (zie 1 Tessalonicenzen 1:3).
Deze liefde en hoop zijn een direct gevolg van hun geloof. De liefde werd zichtbaar toen de Christenen Paulus, Silas en Timoteüs in hun huizen ontvingen. Iedereen heeft het erover! (1 Tessalonicenzen 1:9)
Verder staan deze gelovigen er om bekend dat ze iedere dag doorbrengen in een levendige verwachting van de terugkeer van hun Heer Jezus. Deze hoop houdt hen staande in de voor hen moeilijke tijden. De God van hemel en aarde, onze Vader, geeft ons desgevraagd geloof dat boekdelen spreekt, liefde om Zijn karakter te weerspiegelen en sprankelende hoop waarmee we de toekomst tegemoet mogen zien.