Titus was een collega van Paulus. Hij was zendeling op het eiland Kreta en heeft daar verschillende gemeenten gesticht. Paulus schrijft aan Titus over genade, die ons bepaalde dingen leert.
Titus 2:11-12 (HSV)
Vers 11 vertelt dat Gods genade is verschenen. Deze genade heeft een kenmerk: ze is zaligmakend. Dat betekent dat door die genade mensen gered kunnen worden. Die genade, waardoor we gered kunnen worden, is door de Here Jezus zichtbaar geworden voor alle mensen. Ze is niet alleen voor iedereen zichtbaar, maar alle mensen kunnen erdoor worden gered.
Genade leert ons om goddeloosheid en wereldse begeerten te verloochenen. Wanneer we de genade van God leren kennen - we worden om niet gered, door de Here Jezus - dan moeten we afgoden en wereldse begeerten afwijzen.
Je kunt niet genade aannemen en tegelijkertijd goddeloosheid omarmen. Genade voedt ons als het ware op om goddeloosheid te leren afwijzen. Dit kunnen we alleen door Gods kracht doen.
Bezonnen heeft met onszelf te maken. Het betekent zelfbeheersing en discipline, structuur in ons leven en een karakter dat onder controle van Gods Geest heeft leren staan.
Rechtvaardig heeft met anderen te maken. Onze houding naar de medemens (gelovigen en ongelovigen) mag Gods rechtvaardigheid weerspiegelen, want we mogen weten dat we door genade door God gerechtvaardigd zijn.
Godvruchtig heeft met God te maken. Ons leven mag vrucht dragen voor God, zoals een wijnstok vruchtdraagt voor de landman (vergelijk Johannes 15). Deze vrucht is een gevolg van Gods genade in ons leven.