Wanneer Jezus Christus in de woestijn door de satan wordt verzocht, komen al Zijn antwoorden rechtstreeks uit de Bijbel. Dat kunnen we lezen in Matteüs 4 en Lucas 4. Hij doet het ook bij andere beproevingen. Hij is immers vol van Gods woord.
In de passage hieronder stellen de Farizeeën Hem op de proef en ook hier antwoordt de Here Jezus uit Gods woord.
Johannes 8:3-8 (NBV)
De farizeeën brengen een vrouw bij Jezus, die op heterdaad betrapt is op een zonde waar de doodstraf op staat. Ze brengen de vrouw bij Jezus, Die op dat moment een grote groep mensen onderwijst, en vragen Hem wat ze moeten doen. Ze doen dat, zegt vers 5, door de Bijbel te citeren, namelijk Leviticus 20:10 en Deuteronomium 22:22.
In vers 6 lezen we dat ze Jezus hiermee op de proef wilden stellen, want ze wilden Hem aanklagen. In het vorige hoofdstuk (Johannes 7) hadden ze dat al geprobeerd, maar dat was mislukt. Dit was een strikvraag. Als Jezus zou zeggen: Ze moet inderdaad gestenigd worden, dan konden ze Hem aanklagen bij de Romeinse overheid, want de Joden mochten deze straf niet uitspreken. Als de Heer had gezegd dat ze niet gestenigd hoefde te worden, zouden ze Hem kunnen aanklagen, omdat Hij daarmee de wet van Mozes zou negeren.
Onze vijand kent de Bijbel. Het is daarom belangrijk dat wij de Bijbel beter kennen dan hij! De Here Jezus wist dat de farizeeën het Bijbelvers onjuist probeerden toe te passen. Er staat namelijk dat zowel de man als de vrouw samen veroordeeld moeten worden. De man was er echter niet bij.
Jezus zegt: "Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen". De Heer citeert hier een vers dat staat in Deuteronomium 17:7. Daar staat dat de getuige, die haar op heterdaad betrapt had, als eerste de steen zou moeten gooien.
Gods woord, de Bijbel, is niet bedoeld om elkaar mee om de oren te slaan! Het woord is ook niet bedoeld om elkaar af te troeven of om er ons gelijk mee te bewijzen. Gods woord wijst de weg naar God en brengt daarom leven.
De Here Jezus vult de gedachten van Gods Vaderhart in, wanneer Hij dit vers aanhaalt. Hij spelt het vers niet naar de letter, maar naar de Geest. Het gaat namelijk om het behoud van mensen, en niet om hun ondergang. (Zie Ezechiël 33:11).
We worden door deze woorden gewezen op onszelf. "Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen". Wanneer we getuigen zijn van iemands zonde, en we kijken naar onszelf, hebben we dan nog enig recht om de ander te veroordelen? Laat staan het oordeel uit te voeren.
Laten we vol zijn van Gods woord en bidden dat God Zelf ons zal uitleggen wat Hij precies bedoelt, wanneer we het proberen toe te passen.