Jozua had het volk Israël het beloofde land binnengebracht. Na zijn dood kregen de 12 stammen de opdracht om ieder hun deel in bezit te nemen, en de volkeren te verdrijven of zelfs te vernietigen.
De meeste stammen deden dit echter niet.
Richteren 1:27 en delen van 28-33 (NBV)
God had het volk de opdracht gegeven om de vijanden te verjagen, omdat die hen anders met hun afgoden tot zonden zouden verleiden. "32 Sluit geen verbond met hen of met hun goden. 33 Zij mogen niet in jullie land blijven, anders zouden ze jullie ertoe verleiden hun goden te vereren en tegen mij te zondigen. Dat zou jullie ondergang zijn." (Exodus 23:33).
Ook wij krijgen de opdracht om alles, wat ons tot zonde verleidt, weg te doen. Wat we laten zitten, zorgt later voor problemen.
Het is niet altijd makkelijk om de vijand te verjagen. Dat blijkt wel als we Richteren 1 helemaal lezen.
Het was echter nooit Gods bedoeling dat de stammen van Israël dit deden uit eigen kracht, maar dat ze dit deden samen met God. De rest van het boek Richteren gaat hierover: Samen met God is er overwinning. Zonder Gods hulp vallen mensen weer terug in oude gewoonten.
Vraag God om te helpen, om te zien waar we makkelijk van het pad afdwalen, en om daar mee af te rekenen. Vijanden verjagen is niet moeilijk; het vraagt overgave.