Door in geloof te vertrouwen op Jezus Christus, hebben we eeuwig leven gekregen. We zijn vergeven. Dit ontvangen we door genade en niet door onze eigen werken.
In het volgende Bijbelvers lijkt het erop dat we wel aan een duidelijke voorwaarde moeten voldoen. Hoe zit dat?
Matteüs 6:14-15 (NBG)
Worden we alleen vergeven wanneer we ook anderen vergeven?
Gelukkig staat op meerdere plaatsen in de Bijbel dat God begonnen is met vergeven. Er staat bijvoorbeeld in Romeinen 5:8 dat Jezus Christus voor ons stierf toen wij nog zondaren waren. Zo toont Hij Zijn liefde voor ons, staat erbij.
Dit past ook bij wat Johannes zegt in 1 Johannes 4:19 dat wij liefhebben omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Voor alles geldt: God was eerst.
Nadat wij ons hart opengesteld hebben voor de Here Jezus en Zijn vergeving hebben ontvangen, mogen wij Hem volgen in Zijn voetspoor en anderen om ons heen ook vergeven. Om dat te begrijpen heeft de Heer in Matteuüs 18 een gelijkenis verteld van een man die een zeer grote schuld kwijtgescholden kreeg en daarna een andere man een zeer kleine schuld aanrekende.
Wij dienen barmhartig te zijn, zoals ook onze Heer barmhartig is. Dat is de boodschap van die gelijkenis.
Op die manier kunnen we ook ons vers lezen. Als wij mensen niet vergeven – en daarmee bedoelt de Heer dat we halsstarig blijven vasthouden aan onze boosheid, niet bereid zijn om los te laten, misschien zelfs wraaklustig willen zijn en blijven – dan lopen we het risico op verschrikkelijke gevolgen, namelijk dat we Gods vergeving ook mislopen.
Gods vergeving voor ons is dus onvoorwaardelijk. Wie op Christus zijn vertrouwen stelt, krijgt die vergeving zomaar, zonder betaling. Daarna mogen we uit dankbaarheid en respect anderen vergeven, zoals we ook zelf vergeven zijn.